Vijftig jaar geleden, op 22 november 1975, werd Juan Carlos koning van Spanje, waarmee een einde kwam aan de 36-jarige dictatuur van generaal Franco.
Sindsdien functioneert Spanje als een constitutionele monarchie, een systeem dat ondanks zijn lange geschiedenis niet vanzelfsprekend is voor het land. De monarchie kende een bewogen verleden, met ballingschap van koning Alfonso XIII en een militaire opstand die leidde tot de burgeroorlog en de dictatuur van Franco. Hoewel Franco de monarchie formeel herstelde, bleef de koning in ballingschap en bleef Franco alleenheerser.
Juan Carlos, die door Franco werd opgeleid, toonde zich direct na zijn aantreden een voorvechter van democratie. Hij speelde een sleutelrol in de overgang naar democratisch bestuur, onder meer door de premier te vervangen door de sociaaldemocraat Adolfo Suárez. In 1978 koos Spanje via een referendum voor een democratische grondwet met een monarch zonder politieke macht, maar over de staatsvorm zelf is nooit rechtstreeks aan de bevolking gestemd.
Hoewel Juan Carlos aanvankelijk populair was, leed zijn reputatie aan diverse schandalen, waardoor hij in 2014 afstand deed ten gunste van zijn zoon Felipe VI. De huidige koning weet met een moderne aanpak en een drukke publieke agenda het draagvlak voor de monarchie te vergroten, mede dankzij de populariteit van zijn dochter, troonopvolgster prinses Leonor. Toch blijft de monarchie in Spanje een gevoelig onderwerp.

