In de Noord-Servische stad Novi Sad heeft de oproerpolitie hard opgetreden tegen duizenden demonstranten die protesteerden voor vrije verkiezingen en rechtvaardigheid.
De betogingen, voornamelijk geleid door studenten, duren al maanden en richten zich tegen het bewind van president Aleksandar Vucic. Tijdens de protesten werden flitsgranaten, traangas en wapenstokken ingezet om de menigte uiteen te drijven. Meerdere demonstranten en journalisten werden gearresteerd en gedwongen hun identiteit prijs te geven.
Vucic beschuldigt de demonstranten van aanvallen op de politie en bestempelt hen als "lafaards en tuig", terwijl ook Europese parlementariërs werden bekritiseerd. De protesten ontstonden na een tragisch ongeluk waarbij zestien mensen omkwamen door het instorten van een station, wat leidde tot woede vanwege vermeende corruptie en nalatigheid van de overheid. Ondanks oproepen om vreedzaam te blijven, escaleert het geweld steeds vaker.
Servië, een bondgenoot van Rusland, probeert tevens toe te treden tot de Europese Unie, maar wordt bekritiseerd vanwege gebrek aan democratische hervormingen en de omgang met buurland Kosovo.
