De Raad van State heeft bepaald dat demissionair asielminister Van Weel nog steeds de discretionaire bevoegdheid heeft om in schrijnende gevallen verblijfsvergunningen te verlenen.
Dit oordeel kwam in de zaak van een Iraakse man die een verblijfsvergunning op humanitaire gronden had aangevraagd. De minister had geweigerd de aanvraag te behandelen omdat hij meende zijn bevoegdheid te zijn kwijtgeraakt door een wijziging in het Vreemdelingenbesluit van 2019, waarbij deze bevoegdheid zou zijn overgedragen aan de directeur van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De hoogste bestuursrechter stelde echter dat een dergelijke discretionaire bevoegdheid, vastgelegd in de vreemdelingenwet, niet door lagere regelgeving mag worden beperkt.
Daarom moet Van Weel de aanvraag van de Iraakse man alsnog beoordelen. Deze uitspraak benadrukt dat de minister zijn bevoegdheid om in bijzondere, schrijnende gevallen verblijfsvergunningen te verlenen behoudt, ondanks eerdere interpretaties van het beleid.
