In Darfur, in het westen van Sudan, overleden recent dertien kinderen in een vluchtelingenkamp aan ondervoeding.
Het is een schrijnend voorbeeld van een veel grotere crisis die zich grotendeels buiten het zicht van de internationale gemeenschap voltrekt. Sinds het uitbreken van de oorlog tussen het regeringsleger en de strijdgroep RSF, versterkt door andere gewapende groepen en gesteund door buitenlandse machten, verkeert Sudan al 27 maanden in een humanitaire noodsituatie. De Verenigde Naties bestempelen het als de zwaarste crisis wereldwijd: ruim dertig miljoen Sudanezen hebben dringend hulp nodig, van wie 638.000 in acuut levensgevaar zijn.
Vooral in de regio Darfur worden hulpverleners geconfronteerd met grote gevaren, plundering en blokkades. Internationaal dringt het leed nauwelijks door; beelden ontbreken, journalisten hebben nauwelijks toegang en lokale verslaggevers kunnen nauwelijks hun werk doen. Veel Sudanezen voelen zich door de wereld in de steek gelaten.
De beperkte hulp die binnenkomt, is onvoldoende om het enorme tekort aan voedsel, water en medicijnen te verhelpen.